e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedse kip die men niet wil laten broeden broedkarige hen: brutkǭrǝgǝ hen (Wellen) [N 19, 43b] I-12
broedziek broedkarig: brū.tkǭ.ǝrex (Wellen) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broeien schouwen: šā (Wellen) Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1
broek broek: bruk (Wellen), broekriem: broekriem (Wellen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: broek (Wellen), broeëk (Wellen), broēk (Wellen), de klinker van broek is doffer dan de oe van boek en gaat naar een korte oo af  broek (Wellen) broek [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekkettingen kettelen van de achterhaam: (enk)  kętǝl van dǝn atǝrhǭǝm (Wellen) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekspijp pijp: peejep (Wellen) Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] III-1-3
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  bruur (Wellen), brûû (Wellen) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2
brompot grommelpot: grômmelpot (Wellen), rommelaar: rômmelèr (Wellen) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bromtol dop: dop (Wellen), muziekdop: muziekdop (Wellen), ronkdop: ruŋkdop (Wellen), ruŋkdoͅp (Wellen) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] III-3-2