18431 |
ceintuur |
band:
band (Q078p Wellen),
ceintuur:
sənty.jr (Q078p Wellen)
|
ceinture: gordel || Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (Q078p Wellen)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
32895 |
cementen strekel |
lapstreek:
lap[streek] (Q078p Wellen)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
29999 |
cementmortel |
brayeurmortie:
brijø̄rmortij (Q078p Wellen)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
21451 |
cent |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
seͅnt (Q078p Wellen)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21539 |
centiem |
halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
half seͅnt (Q078p Wellen),
haləf seͅnt (Q078p Wellen)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chagrèn (Q078p Wellen)
|
chagrijn [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22686 |
circus |
cirque (fr.):
sirk (Q078p Wellen),
sirək (Q078p Wellen)
|
Cirque: circus. || een tent waarin allerlei artiesten optreden zoals clowns, dresseurs met hun dieren, akrobaten etc. [circus, sirk, paardenspel, hittenspel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34517 |
coccidiosis |
(het) geel:
gēǝl (Q078p Wellen)
|
Ziekte veroorzaakt door coccen. Coccidiosis aan de dunne darm, kuikendiarree. [N 19, 64]
I-12
|
26390 |
commissaris |
commissair:
kęmǝsę̄r (Q078p Wellen)
|
Van overheidswege aangestelde ambtenaar die controleert of de molenaars de bedding en de oevers van de beek schoonhouden. Zie ook het lemma ɛde beek vegenɛ.' [Grof 49]
II-3
|