33164 |
aardappelstruik |
struik:
strou.k (Q078p Wellen)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33197 |
aardappelwiedhak |
haak:
hǭk (Q078p Wellen)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
witziekte:
wetzekdǝ (Q078p Wellen)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardsbeer:
jaasbère (Q078p Wellen),
jāsbēr (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
jādǝ pǫt (Q078p Wellen),
stenen pot:
stēnǝ pǫt (Q078p Wellen),
stęjnǝ pǫt (Q078p Wellen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aarden potten en pannen:
jadə poͅtə eͅn panə (Q078p Wellen),
aardewerk:
onz.
ja͂dəwɛr(ə)k (Q078p Wellen)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
aarsdarm:
oasderrem (Q078p Wellen),
gat:
goat (Q078p Wellen),
kont:
kǫ.nt (Q078p Wellen),
spender:
spender (Q078p Wellen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)] || aars, darmuitgang [N 10c (1995)] || aarsdarm [ZND m]
I-9, III-1-1
|
19283 |
aarzelen |
dubben:
dippe (Q078p Wellen)
|
aarzelen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hatten oaes (Q078p Wellen),
koek oas (Q078p Wellen),
oas (Q078p Wellen),
schupouas (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
uu of oe?
uues (Q078p Wellen)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
ook materiaal znd 19a,6
abües (Q078p Wellen),
mis:
d`as mieəs (Q078p Wellen),
das mis (Q078p Wellen),
djè zèt mies (Q078p Wellen),
ook materiaal znd 19a,6
dje zèt mies (Q078p Wellen)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|