25838 |
achterbodem |
kont:
koǝnt (Q078p Wellen)
|
De achterste bodem van een bierton tegenover de voorbodem. [N 35, 94]
II-2
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
aoterdènke (Q078p Wellen),
gèn a͂oterdénke (Q078p Wellen),
achterdocht:
ich hoë ginen aachterdöch (Q078p Wellen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
aachterdöch (Q078p Wellen),
nagedacht:
ich haa gè noa da-ch, gèn a͂oterdènke (Q078p Wellen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ich haa gè noada-ch (Q078p Wellen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
scharren:
sxē̜ǝrǝ (Q078p Wellen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.tǝrhǭm (Q078p Wellen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterste van het hoofd:
este van oer huit (Q078p Wellen)
|
Achterhoofd (achterkop, bol(les)). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
vers:
vas (Q078p Wellen)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
knie:
knē̜i̯ (Q078p Wellen)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
domband:
dumbant (Q078p Wellen),
(mv)
dǫmbē̜n (Q078p Wellen)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
ring:
rējŋk (Q078p Wellen),
rondelle:
rǫnde̜l (Q078p Wellen)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
èste (Q078p Wellen),
kont:
koent (Q078p Wellen)
|
[N 10c (1995)]achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|