34542 |
eend |
eend:
jēn (Q078p Wellen),
jęi̯nj (Q078p Wellen)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
simpel:
simpel (Q078p Wellen)
|
eenvoudig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
a[o}fgele[e}ge (Q078p Wellen),
afgelagen (Q078p Wellen),
eenzaam:
eenza[o}m (Q078p Wellen)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
kreeg gemeten:
d⁄as kreeech gemète (Q078p Wellen)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
eerlijk (Q078p Wellen)
|
eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17585 |
eerste baardharen |
dons:
dons (Q078p Wellen)
|
Eerste baardharen (duivelshaar, melkbaard, vleughaar, dons). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
28510 |
eerste nazwerm |
tweeling:
twi.le.ŋk (Q078p Wellen)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
21564 |
eerste opbod |
inzet:
è-nzat (Q078p Wellen),
ps. omgespeld volgens Frings.
eͅinzat (Q078p Wellen),
provisoir (<fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
proͅvəswār (Q078p Wellen)
|
de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)] || Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24430 |
egel |
egel:
igəl (Q078p Wellen)
|
egel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ęi̯gǝ (Q078p Wellen)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|