21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fiezele (Q078p Wellen),
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezele (Q078p Wellen)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)] || lispelen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
fluwǝr (Q078p Wellen),
flūr (Q078p Wellen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
floere broek (Q078p Wellen)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmerre:
vø̜i̯.lǝsmęrǝ (Q078p Wellen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
baggenzoog:
bágǝzoi̯u̯.x (Q078p Wellen),
kurrenzoog:
kørǝzoi̯u.x (Q078p Wellen)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
34119 |
forsgebouwde koe |
felgemaakte:
fęlgǝmǭk˱dǝ (Q078p Wellen),
felle koe:
fęl kø̜̄ (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
hè zal fortuun mâ-ke (Q078p Wellen)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
flamboos:
flambouəs (Q078p Wellen),
framboos:
frambuizen (Q078p Wellen)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
frānels (Q078p Wellen),
frojndǝl (Q078p Wellen),
fringel:
frae-jnel (Q078p Wellen),
fronjel:
froj-ndel (Q078p Wellen),
frojndel (Q078p Wellen)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || franje [ZND 01 (1922)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
vè hèbbe èn Frankrèk gezète (Q078p Wellen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|