e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fiezele (Wellen), Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fiezele (Wellen) fluisteren [ZND 30 (1939)] || lispelen [ZND 01 (1922)] III-3-1
fluweel, velours velours: fluwǝr (Wellen), flūr (Wellen) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: floere broek (Wellen) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie veulensmerre: vø̜i̯.lǝsmęrǝ (Wellen) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug baggenzoog: bágǝzoi̯u̯.x (Wellen), kurrenzoog: kørǝzoi̯u.x (Wellen) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
forsgebouwde koe felgemaakte: fęlgǝmǭk˱dǝ (Wellen), felle koe: fęl kø̜̄ (Wellen) [N 3A, 141a] I-11
fortuin maken fortuin maken: hè zal fortuun mâ-ke (Wellen) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos flamboos: flambouəs (Wellen), framboos: frambuizen (Wellen) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
franje franjel: frānels (Wellen), frojndǝl (Wellen), fringel: frae-jnel (Wellen), fronjel: froj-ndel (Wellen), frojndel (Wellen) bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || franje [ZND 01 (1922)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3
frankrijk frankrijk: vè hèbbe èn Frankrèk gezète (Wellen) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1