22334 |
gelijkspelen |
boef spelen:
boef spijle (Q078p Wellen)
|
quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
geloaf (Q078p Wellen),
geloŭf (Q078p Wellen)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleuve (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
daveren:
dǭvǝrǝ (Q078p Wellen)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
veesten:
veijeste (Q078p Wellen)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19099 |
geluk |
geluk:
geluk (Q078p Wellen),
gələk (Q078p Wellen)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
gelukkige pie:
ènne gelukkige pìe (Q078p Wellen)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaok (Q078p Wellen),
gemâke (Q078p Wellen)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelek (Q078p Wellen),
gemekkelèk (Q078p Wellen)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
boeman:
boeman (Q078p Wellen),
gemaskeerde:
gemaskjoode (Q078p Wellen),
vastelavondman:
vaslōvətmān (Q078p Wellen),
verklede:
verklede (Q078p Wellen)
|
Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)] || Maskeraad (gemaskerd persoon). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|