33558 |
okkernoot |
hazennoot:
-
hazenoot (L215a Wellerlooi),
noot:
noot (L215a Wellerlooi),
nöt (L215a Wellerlooi)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
20547 |
olie |
olie:
ollie (L215a Wellerlooi)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǫli[verf] (L215a Wellerlooi)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umhälze (L215a Wellerlooi)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
28617 |
omjagen |
omzetten:
ømzętǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.]
II-6
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kāmp (L215a Wellerlooi)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25149 |
onbewolkt |
klaar als de dag:
kloar as den dag (L215a Wellerlooi)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
oonderhaands (L215a Wellerlooi)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
en schŏan hemd (L215a Wellerlooi),
hemd (L215a Wellerlooi)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pøləf (L215a Wellerlooi)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|