28078 |
roven |
stelen:
stę̄lǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
21330 |
royaal |
gul:
gŭl (L215a Wellerlooi),
royaal (<fr.):
rejaal (L215a Wellerlooi)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
timpelteer:
timpeltär (L215a Wellerlooi)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
rug (L215a Wellerlooi),
rŭg (L215a Wellerlooi)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L215a Wellerlooi)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
rŭŭten oas (L215a Wellerlooi)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rind:
rēnt (L215a Wellerlooi)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horzel (L215a Wellerlooi)
|
horzel [SGV (1914)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
rups [SGV (1914)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rusten:
röste (L215a Wellerlooi)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|