22868 |
sleuteltol |
scheitol:
schejtol (L215a Wellerlooi)
|
Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
slib (L215a Wellerlooi)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|
28662 |
slingeren |
slingeren:
sleŋǝrǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.]
II-6
|
28661 |
slingerhoning |
slingerhoning:
sleŋǝrhuneŋ (L215a Wellerlooi)
|
Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
slobkous (L215a Wellerlooi)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sloons (L215a Wellerlooi)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slot (L215a Wellerlooi)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slörpe (L215a Wellerlooi)
|
slorpen [SGV (1914)]
III-2-3
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachte (L215a Wellerlooi)
|
smachten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L215a Wellerlooi)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|