e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleuteltol scheitol: schejtol (Wellerlooi) Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)] III-3-2
slib, rivierbodem slib: slib (Wellerlooi) slib [SGV (1914)] III-4-4
slingeren slingeren: sleŋǝrǝ (Wellerlooi) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: sleŋǝrhuneŋ (Wellerlooi) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slobkous slobkous: slobkous (Wellerlooi) slobkous [SGV (1914)] III-1-3
slons (slodder?) slons: sloons (Wellerlooi) slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: slot (Wellerlooi) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
slurpen slurpen: slörpe (Wellerlooi) slorpen [SGV (1914)] III-2-3
smachten smachten: smachte (Wellerlooi) smachten [SGV (1914)] III-1-4
smaken smaken: smake (Wellerlooi) smaken [SGV (1914)] III-2-3