20294 |
vriend |
vriend:
enne trowe vriend (L215a Wellerlooi),
vriend (L215a Wellerlooi),
vrint (L215a Wellerlooi)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vrīēze (L215a Wellerlooi)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
ie is lang
wiesvrouw (L215a Wellerlooi)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vru.gmis (L215a Wellerlooi)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L215a Wellerlooi),
vroͅu (L215a Wellerlooi),
wètte watferenvrouw dat was (L215a Wellerlooi)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrow (L215a Wellerlooi),
vrouwmens:
vrommes (L215a Wellerlooi)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
liempje:
limkǝ (L215a Wellerlooi)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalkalf:
mǭl[kalf] (L215a Wellerlooi)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (L215a Wellerlooi)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duif:
dooͅeoͅf (L215a Wellerlooi)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|