20189 |
zoon |
jong:
jong (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi),
zoon:
zoown (L215a Wellerlooi)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (L215a Wellerlooi)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L215a Wellerlooi),
neen
zeuster (L215a Wellerlooi)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuren:
zūrǝ (L215a Wellerlooi)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuremoes:
zŏĕrremoes (L215a Wellerlooi)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwaaije (L215a Wellerlooi)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
32864 |
zwad, houw |
gezwad:
gǝzwat (L215a Wellerlooi)
|
De hieronder opgenomen woorden zijn van toepassing op de hoeveelheid gras die de maaier met één slag van de zeis afmaait en die links van hem blijft liggen. Het Algemeen-Nederlandse woord zwad betekent zowel deze reep afgemaaid gras alsook de regel of rij gras die op het veld ontstaat als men een baan gemaaid heeft. Dit laatste begrip, de regel afgemaaid gras, komt in het volgende lemma ter sprake, onder de titel ''gezwad''. In sommige streken zijn de volksnamen voor beide onderscheiden begrippen aan elkaar gelijk. Deze gevallen zijn op kaart 9 aangegeven. Bij sommige woorden, zoals schaar, riem, zeissel, springt het betekeniselement "hoeveelheid, opbrengst" in het oog. Bij schob denkt men in de eerste plaats aan de graanoogst; daar betekent het doorgaans de hoeveelheid aren die men voor een halve schoof met één slag van de zicht of de zeis afmaait; hier is het waarschijnlijk overdrachtelijk gebruikt. Zie ook het lemma ''rij'', ''wiers''. Voor de volledigheid van dit kleine woordveld vergelijke men ook het lemma ''graanzwad'' in de aflevering over de Akkerbouw.' [N 14, 92; JG 1a; A 16, 1a; Lu 1, 16 add.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwaoger (L215a Wellerlooi),
zwoager (L215a Wellerlooi)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwak (L215a Wellerlooi)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krij (L215a Wellerlooi),
krääi (L215a Wellerlooi)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|