25500 |
broodoven |
oven:
ōavǝ (L215a Wellerlooi),
ǭvǝ (L215a Wellerlooi)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
24983 |
bros, breekbaar |
bros:
bros (L215a Wellerlooi)
|
bros [SGV (1914)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L215a Wellerlooi)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L215a Wellerlooi)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brug (L215a Wellerlooi),
brøͅx (L215a Wellerlooi)
|
brug [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
brüt (L215a Wellerlooi),
t Fr. but: gedronken
brūd (L215a Wellerlooi)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
brüdegom (L215a Wellerlooi),
bruigom:
brugem (L215a Wellerlooi)
|
bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
28491 |
bruidsvlucht |
paring:
pāreŋ (L215a Wellerlooi)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28509 |
bruidszwerm |
bruid(s)zwerm:
brutzwērm (L215a Wellerlooi)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
brullft (L215a Wellerlooi)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|