28441 |
dekkleedje |
dekkleed:
dekkleed (L215a Wellerlooi)
|
Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k]
II-6
|
19704 |
deksel |
dek:
dèk (L215a Wellerlooi)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L215a Wellerlooi)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
deenke (L215a Wellerlooi)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
schobje:
schöpke (L215a Wellerlooi)
|
dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennspèl (L215a Wellerlooi)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniet (L215a Wellerlooi)
|
deugniet [SGV (1914)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dȳr (L215a Wellerlooi),
dör (L215a Wellerlooi)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [SGV (1914)]
II-9, III-2-1
|
28552 |
dichtmaken van de woning |
kitten:
ketǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het dichtmaken van spleten en openingen in de bijenwoning met propolis. [N 63, 53b; N 63, 53a; Ge 37, 142]
II-6
|
21310 |
dief |
schelm:
schèlm (L215a Wellerlooi)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|