e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

Gevonden: 1874
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laster laster: laaster (Wellerlooi) laster [SGV (1914)] III-1-4
lastig (werken) lastig: laastig (Wellerlooi) lastig [SGV (1914)] III-1-4
laten laten: loate (Wellerlooi) laten [SGV (1914)] III-1-2
lawaai maken lawaai maken: lawaaij make (Wellerlooi) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie lawaai: lawaaij (Wellerlooi) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
lebmaag lebmaag: lɛb˱māx (Wellerlooi) De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d] I-11
leegloper leegloper: lêgleuper (Wellerlooi) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Wellerlooi) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Wellerlooi) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: leejw (Wellerlooi) leeuw [SGV (1914)] III-3-2