17688 |
long |
long:
lŏŏng (L215a Wellerlooi),
lŏŏnge (L215a Wellerlooi)
|
long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
blader:
blaar (L215a Wellerlooi),
loof:
loowf (L215a Wellerlooi)
|
bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
loj (L215a Wellerlooi)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lojǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
28608 |
loopdoek |
bijendoek:
bejǝnduk (L215a Wellerlooi)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (L215a Wellerlooi)
|
loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loowpe (L215a Wellerlooi)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
voonder (L215a Wellerlooi)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
lŏŏcht (L215a Wellerlooi)
|
lucht [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
strijker:
strieker (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)]
III-2-1
|