19860 |
branden |
branden:
bjan (Q155p Werm)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
braandhoit (Q155p Werm),
brānthōͅt (Q155p Werm, ...
Q155p Werm),
stoofhout:
stoifhoit (Q155p Werm),
stōͅfhōͅt (Q155p Werm, ...
Q155p Werm)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
ǫ.nǝrhø̜.lǝp (Q155p Werm)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
brē.dǫsǝr (Q155p Werm),
terweer(s)dorser:
tǝrwīǝ.rdǫsǝr (Q155p Werm)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikijzers (Q155p Werm)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breijk (Q155p Werm)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prǭu̯.sǝ (Q155p Werm)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryu̯ǝn (Q155p Werm),
brȳǝ (Q155p Werm)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedhen:
brȳhin (Q155p Werm)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
broek:
bruk (Q155p Werm),
onderriem:
ǫ.nǝrrī.m (Q155p Werm)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|