20499 |
drinken |
lessen:
lèsse (L375p Wessem)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
koezuip:
kuzūp (L375p Wessem)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
bezinksel:
bezinksel (L375p Wessem)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L375p Wessem)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L375p Wessem)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
šoͅtəlsplak (L375p Wessem)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
droogrek:
dryǝxręk (L375p Wessem)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
20554 |
drop |
klits:
klits (L375p Wessem)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswater (L375p Wessem)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25133 |
druppel |
druppel:
eine dröppel (L375p Wessem)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|