33605 |
enten |
enten:
ɛntə (L375p Wessem)
|
[RND 08]
I-7
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
éétə (L375p Wessem)
|
eten [RND]
III-2-3
|
20511 |
filet, haas |
ossehaas:
ossehaas (L375p Wessem)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
watten:
(mv)
watǝ (L375p Wessem),
zijdoekje:
zidø̄kskǝ (L375p Wessem)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
flakeren:
flaakere (L375p Wessem)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20525 |
flensje |
flensje:
flensje (L375p Wessem)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustərə (L375p Wessem)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
tutter:
tutter (L375p Wessem)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
20494 |
fruit eten |
snageren:
snagere (L375p Wessem)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
aanbraden:
aan brôôje (L375p Wessem),
fruiten:
fruite (L375p Wessem)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|