e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wessem

Overzicht

Gevonden: 834
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katapult katapult: kāttəpult (Wessem) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
kater kater: kater (Wessem) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
kauw dool: dèèlke, dölke, daol (Wessem), dooltje: dèèlke, dölke, daol (Wessem) kauw III-4-1
kauwen knauwelen: knauwelen (Wessem) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
keel, strot strot: stru.ət (Wessem) strot [RND] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpin (Wessem) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vȳǝrǝl (Wessem) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffe (Wessem, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] III-2-1
kegels (mv.) kegels: mɛtə ke.gəls wɛ:rtər ne.tmi.ə gəspê.lt (Wessem) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: kɛ̝ldər (Wessem) kelder [RND] III-2-1