23274 |
koster |
koster:
köstər (L375p Wessem)
|
koster [RND]
III-3-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoas (L375p Wessem)
|
Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
binjel (L375p Wessem)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (L375p Wessem)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krelkəs (L375p Wessem)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
sjierpen:
shirpe (L375p Wessem)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20136 |
krollen |
lallen:
lalle (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L375p Wessem)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroe.twés (L375p Wessem)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L375p Wessem)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.]
II-3
|