24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nêst (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
nest bouwen:
neest boewe (L375p Wessem)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
op het uitvliegen:
op het oetvlèège (L375p Wessem),
vlug:
vlöke (L375p Wessem)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L375p Wessem)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nōēsjierich (L375p Wessem)
|
nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
20504 |
nippen |
nippen:
nippe (L375p Wessem),
pitsen:
pitse (L375p Wessem)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24219 |
oeverzwaluw |
schoorzwalg:
sžoear-zwalx (L375p Wessem)
|
oeverzwaluw [DC 18 (1950)]
III-4-1
|
33558 |
okkernoot |
noot:
-
noot (L375p Wessem)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
20547 |
olie |
smout:
smôôt (L375p Wessem)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (L375p Wessem)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|