23198 |
op bedevaart gaan |
op bedevaart gaan:
op baevaart gaon (L375p Wessem)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gâêlt opma.kə (L375p Wessem)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
huist:
hūst (L375p Wessem)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17900 |
optillen |
opheffen:
òphøfə (L375p Wessem)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
20130 |
opzitten |
mooi zitten:
mooi zitte (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33763 |
oud, versleten paard |
knol:
knǫl (L375p Wessem)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaar:
aotjaor (L375p Wessem)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudjaarsdag:
aotjaorsdaag (L375p Wessem)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
25608 |
ovenpaal |
ovenscheut:
ōvǝnsxø̜̄ǝt (L375p Wessem),
spatel:
spātǝl (L375p Wessem)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
24340 |
paaien |
gieten:
gēēte (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|