20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (L375p Wessem)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
vraat:
vraot (L375p Wessem)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leewerik (L375p Wessem),
liewerk:
līəwerk (L375p Wessem)
|
leeuwerik [Roukens 03 (1937)] || veldleeuwerik
III-4-1
|
30336 |
vensterblinden |
binnenblinden:
bęnǝblenjǝ (L375p Wessem)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|
30332 |
vensterluiken |
buitenblinden:
būtǝblenjǝ (L375p Wessem
[(soms gebruikt)]
),
luiken:
lūkǝ (L375p Wessem)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwerme (L375p Wessem)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ix ben vərkaotj (L375p Wessem),
versnopt:
ix bun vərsnoeptj (L375p Wessem)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19038 |
verlegen |
schouw:
sjoewe (L375p Wessem)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaaltj (L375p Wessem)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33665 |
vetweide |
tweede snede:
twi̯dǝ snēj (L375p Wessem)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|