17783 |
zien, kijken |
kijken:
kiek (Q164a Widooie)
|
kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
27824 |
zijwand |
kisten:
ki.sǝ (Q164a Widooie)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
zingen:
zenge (Q164a Widooie)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
sərɛl (Q164a Widooie)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 2c (1963)]
I-7
|
33995 |
zweep |
smet:
smęt (Q164a Widooie)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (Q164a Widooie)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwöj-mê (Q164a Widooie)
|
Zwemmen.
III-3-2
|