33131 |
bussel kort stro |
kortbussel:
kǫdbø̜i̯.sǝl (Q164a Widooie)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̄sǝl (Q164a Widooie),
bø̜i̯sǝl (Q164a Widooie),
schoof:
šǫu̯.f (Q164a Widooie)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
22686 |
circus |
cirque (fr.):
sirk (Q164a Widooie)
|
Circus.
III-3-2
|
21996 |
convoyeur |
convoyeur (fr.):
kom-vê-jeur (Q164a Widooie)
|
Begeleider (duiventransport).
III-3-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
zaps:
zaps (Q164a Widooie)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
22772 |
de helft vragen |
mijn part:
moeilijk leesbaar
m`n paot (Q164a Widooie)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜.vǝ (Q164a Widooie)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbom (Q164a Widooie)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kip-pêr (Q164a Widooie)
|
Doelman (voetbal)
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hu.oͅn (Q164a Widooie)
|
duif, mannetje [Goossens 2c (1963)]
III-4-1
|