24499 |
vlier |
klotsenboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
klotseboem (L354p Wijchmaal),
vlierboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
flierboe’m (L354p Wijchmaal)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepelaar:
piepeleir (L354p Wijchmaal),
piepelèir (L354p Wijchmaal),
vlinder:
vlinder (L354p Wijchmaal),
vlindər (L354p Wijchmaal)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
kruǝtǝ (L354p Wijchmaal)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
vitsen:
vetsǝn (L354p Wijchmaal)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
28326 |
voerman |
voerman:
vurma.n (L354p Wijchmaal)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17777 |
voet |
voet:
voet (L354p Wijchmaal)
|
voet [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
19486 |
voetbankje |
bankje:
bɛŋkskə (L354p Wijchmaal)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18089 |
voetjicht |
poten:
peute (L354p Wijchmaal),
pŭtten (L354p Wijchmaal)
|
hij heeft voetjicht (pootje, kozijntjes, enz.; Fr. goutte) [ZND 01u (1924)] || voetjicht [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
24487 |
vogelmuur |
mier:
mīr (L354p Wijchmaal)
|
Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.]
I-5
|
33267 |
vogelpootje, serradelle |
serradelle:
sǝdɛl (L354p Wijchmaal)
|
Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.]
I-5
|