34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄.rzǝ[kalf] (L354p Wijchmaal)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gø̜rǝm (L354p Wijchmaal),
gɛrm (L354p Wijchmaal),
moederschaap:
mui̯ǝršap (L354p Wijchmaal),
ooi:
ø̜i̯ (L354p Wijchmaal),
ǭ. (L354p Wijchmaal)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
gelt:
ge.lt (L354p Wijchmaal),
zoog:
zō.x (L354p Wijchmaal),
zōx (L354p Wijchmaal)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
dòu`ven (L354p Wijchmaal),
wijfje:
wijfken (L354p Wijchmaal)
|
Een duivinne (vrouwelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
pul:
pøl (L354p Wijchmaal)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
pul:
pøl (L354p Wijchmaal)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gē̜t (L354p Wijchmaal),
germ:
gørǝm (L354p Wijchmaal)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moederhond:
moi.ərhoͅ.nt (L354p Wijchmaal),
teef:
tēf (L354p Wijchmaal),
wijfje:
weͅi̯fkə (L354p Wijchmaal),
wijfke (L354p Wijchmaal)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
kalkoen:
kalkun (L354p Wijchmaal)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moerkat:
mūrkát (L354p Wijchmaal)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|