20554 |
drop |
klissap:
klissap (L354p Wijchmaal)
|
drop [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klissapwater:
klissapwater (L354p Wijchmaal)
|
dropwater [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
die douf is taam, in taam douf (L354p Wijchmaal),
douf (L354p Wijchmaal),
Pl. òu.
dòuf (L354p Wijchmaal)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
douf (L354p Wijchmaal, ...
L354p Wijchmaal)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
dūvel (L354p Wijchmaal)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
douvenhok (L354p Wijchmaal),
dòuvənòk (L354p Wijchmaal),
dǫu̯vǝhǫk (L354p Wijchmaal),
duivenspijker:
dǫu̯vǝspīkǝr (L354p Wijchmaal)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenpolder:
duvǝpǫldǝr (L354p Wijchmaal),
duivenspijker:
douvenspieker (L354p Wijchmaal),
spijker:
spikǝr (L354p Wijchmaal
[(valdeurtje)]
),
spīkər (L354p Wijchmaal)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wijfken (L354p Wijchmaal)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallicht:
dwaallicht (L354p Wijchmaal),
vuurman:
vuurman (L354p Wijchmaal)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxę.i̯(ǝ)n (L354p Wijchmaal)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|