19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantĕn (L354p Wijchmaal)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17814 |
laten |
laten:
leiten (L354p Wijchmaal)
|
laten [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aardom (L354p Wijchmaal)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛ̄.n (L354p Wijchmaal)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
miltkuil(en) (L354p Wijchmaal)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21376 |
leren |
leren:
gĕ het vandaag het mîste geleid eb gĕ zijt brê gewîst, ge moogt vreuger nao hous gaon as d⁄ander (L354p Wijchmaal)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēͅ.vərpətē (L354p Wijchmaal)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərwoͅrst (L354p Wijchmaal),
lèverworst (L354p Wijchmaal)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17647 |
lies |
lies:
lis (L354p Wijchmaal),
liezen:
lizǝ (L354p Wijchmaal)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
lievraobistje (L354p Wijchmaal)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|