e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijchmaal

Overzicht

Gevonden: 1314
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke gans haan: hāǝn (Wijchmaal) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Wijchmaal) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Wijchmaal) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: káə.tər (Wijchmaal) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
marmer marmer: marmere bīēld (Wijchmaal) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marmere bīēld (Wijchmaal) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
marter fis: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  fisch (Wijchmaal), fluwijn: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  fluwijn (Wijchmaal) steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker mombakkes: moͅmbakəs (Wijchmaal) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Wijchmaal) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazeren: māzərən (Wijchmaal) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2