21598 |
mompelen |
grommelen:
grommelen (L354p Wijchmaal)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
grūtə mōnd (L354p Wijchmaal)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
23222 |
monnik |
monnik:
¯t zelfde als in het Nederlands
monnik (L354p Wijchmaal)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
moͅstər (L354p Wijchmaal)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (L354p Wijchmaal)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25664 |
mout |
mout:
mout (L354p Wijchmaal)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mouw, mouwkə (L354p Wijchmaal),
twie mouwə (L354p Wijchmaal)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mǫlj (L354p Wijchmaal)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
domband:
dǫmbã.nt (L354p Wijchmaal)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
20122 |
muizen |
muizen:
mouzə (L354p Wijchmaal)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|