22742 |
zelfgemaakte tol |
houwdop:
houdop (P118a Wijer),
krokkerel:
krokkerel (P118a Wijer)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed, dat men zelf gemaakt heeft, b.v. van een garenklosje (Vl. bobijn)? N.B. Soms gebruikt men dit speelgoed als drijftol, soms wordt het ook zelf met de vingers in beweging gebracht). [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
21087 |
zemelen |
zemelen:
zęj.mǝlǝ (P118a Wijer)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
33146 |
zeven met de handzeef |
teemsten:
tø.mstǝ (P118a Wijer),
ziften:
zęftǝ (P118a Wijer)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os spoeije (P118a Wijer)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
denken:
ook materiaal znd 27, 39
denke (P118a Wijer)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
węi̯.ŋkǝlǝ (P118a Wijer)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (P118a Wijer)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (P118a Wijer)
|
kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zɛ̄i (P118a Wijer)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
leren:
līrǝ (P118a Wijer)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|