e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q104p plaats=Wijk

Overzicht

Gevonden: 961
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het zielboek aflezen het overlijdensregister oplezen: euverlijdensregister opleze (Wijk) Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)] III-3-3
hiel hak: hak (Wijk) voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): konterfort (Wijk), kóntervoor (Wijk, ... ) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hik hik: hik (Wijk) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: hoed (Wijk), hoet (Wijk) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen kachelpijp: kachelpiep (Wijk, ... ) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoedenspeld hoedenspang: hoejesjpang (Wijk), huspang (Wijk) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoepelrok repenrok: reiperok (Wijk), reiperòk (Wijk), rèperok (Wijk) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoesten hoesten: hooste (Wijk) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoge herenschoen hoge herenschoen: hoge herenschoenen (Wijk), hoge mansschoen: hoegemanssjeun (Wijk), hoge schoen: hoeg schjeun (Wijk), hoeg sjeun (Wijk), hoegsjeun (Wijk, ... ) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] || sokschoenen, hogemanschoenen, in de betekenis van soort schoen; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)] III-1-3