23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtriduum (Q104p Wijk)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kejje (Q104p Wijk)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18605 |
balein |
balein:
belein (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
scholk (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk,
Q104p Wijk)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18848 |
bangerik |
schijthuis:
en schiethoes (Q104p Wijk)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
u breefke (Q104p Wijk),
un breefke (Q104p Wijk)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
klots:
Van Dale: I. klots, 1) (houthandel) stuk vierkant beslagen hout; - 2) (gew.) lichaam van een houten tol; - 3) zeker glasblazersgereedschap waarin de glasklont tot een kogel wordt gedraaid. -> overdrachtelijk/metaf.? (vooral < bet. 2)
klóts (Q104p Wijk)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk),
knook:
kneuk (Q104p Wijk),
knook (Q104p Wijk)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18536 |
bef |
bavetje (<fr.):
bavetsje (Q104p Wijk)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
bekostigen (Q104p Wijk),
bekostingen (Q104p Wijk)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|