22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatsen (Q104p Wijk)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommerte:
lommert (Q104p Wijk)
|
schaduw [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17800 |
schede |
schede:
schei (Q104p Wijk)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
sjeepke (Q104p Wijk)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
van leeg nao dònker; s aovens met klein lampe kèpkes aon zitten.
sjemeren (Q104p Wijk)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
schéémert (Q104p Wijk)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
sjemering (Q104p Wijk)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19564 |
schenkkan |
azijnkaraf:
azienkraf (Q104p Wijk),
jeneverkaraf:
jeneverkraf (Q104p Wijk),
karaf:
karraf (Q104p Wijk),
kraf (Q104p Wijk),
oliekaraf:
oliekraf (Q104p Wijk),
waterkaraf:
waterkraf (Q104p Wijk)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
schietgebedsje (Q104p Wijk)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelenmetsje:
eerappelemetske (Q104p Wijk)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|