20580 |
lekkerbek |
vreetzak:
vrèètsak (Q201p Wijlre)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
meiklokje:
mei klökskes (Q201p Wijlre)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21503 |
lenen |
lenen (ww.):
lieëne (Q201p Wijlre)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
gladjanus:
gladjanes (Q201p Wijlre)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21748 |
leraar |
leraar:
lieraar (Q201p Wijlre)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
lüche (Q201p Wijlre)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
leverwoosj (Q201p Wijlre)
|
leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22174 |
licht van bouw |
klein:
kleng (Q201p Wijlre)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: licht van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25161 |
licht vriezen |
rouwvrost:
roevros (Q201p Wijlre)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
vlot op de tenen getrapt:
vlot op de téne getrapt (Q201p Wijlre)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|