21218 |
losse plankbrug |
houten brug:
houte brök (Q201p Wijlre)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
voerbakje:
vōrbɛkskǝ (Q201p Wijlre)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
21738 |
loteling |
loteling:
loteling (Q201p Wijlre)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
loote (Q201p Wijlre)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
rammelen:
ramele (Q201p Wijlre)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
leugballon (Q201p Wijlre)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24998 |
luchtbel in water |
brobbel:
broebel (Q201p Wijlre)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loch (Q201p Wijlre),
Opm.: ò = tussen o en oo.
lòch (Q201p Wijlre)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18918 |
lui |
niet scheutig:
neet sjeutig (Q201p Wijlre),
vuil:
#NAME?
vōē-əl (Q201p Wijlre)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luuj (Q201p Wijlre),
lyij (Q201p Wijlre)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND]
III-3-1
|