id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24203 | man, mannelijke zangvogel | mannetje: menneke (Wijlre) | mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1 |
20154 | man, manspersoon | man: man (Wijlre, ... ) | man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
22142 | mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te leren | opleerkorf: oplier kürf (Wijlre) | Hoe heet verder in Uw dialect: een mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te "leren"? [N 93 (1983)] III-3-2 |
33768 | manen | manen: mānǝ (Wijlre) | Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9 |
18924 | manier | manier van doen: menéér va doeë (Wijlre) | de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17984 | mankeren | schelen: sjeelt (Wijlre) | Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2 |
34449 | mannelijk jong van de geit | bok: bok (Wijlre), bokje: bø̜kškǝ (Wijlre) | [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12 |
34051 | mannelijk kalf | stier: stēr (Wijlre), stīr (Wijlre), štēr (Wijlre) | [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11 |
24369 | mannelijk ree | reebok: rieëbok (Wijlre) | Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2 |
34393 | mannelijk schaap | bok: bok (Wijlre), schapenbok: sǭpǝbok (Wijlre) | Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12 |