18990 |
onnozel |
stom wie het achterste van een varken:
zoe sjtom wie ⁄t ègeste va e verke (Q201p Wijlre)
|
iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
stumperd:
sjtumperd (Q201p Wijlre),
sufferd:
sufferd (Q201p Wijlre),
uilskuiken:
ulskuken (Q201p Wijlre)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20922 |
onrijp |
groen:
greun (Q201p Wijlre)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (Q201p Wijlre)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
19278 |
onrustig |
geen ruhe (du.):
gèng raow (Q201p Wijlre)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
unnüzel (Q201p Wijlre)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
giftschijter:
gifsjiter (Q201p Wijlre)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20581 |
ontbijt |
koffie, de -:
koffie (Q201p Wijlre),
koffiedrinken, het -:
koffiedrinkə (Q201p Wijlre)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
kelksel:
kɛlksǝl (Q201p Wijlre)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
natte ogen:
naate aoge (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|