id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21474 | rijkswachter | gendarme (fr.): sjenderm (Wijlre) | een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)] III-3-1 |
20816 | rijp | rijp: rīēp (Wijlre) | rijp [RND] III-2-3 |
33509 | rijshout, bonenstaak | bonengard: boenegaet (Wijlre, ... ), bonenstek: boenesjtek (Wijlre), erwtenrijs: erteriezer (Wijlre) | Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] I-7 |
17599 | rimpels | rimpels: rump-pə-lə, rumpəl (Wijlre), rumpelen, rumpel (Wijlre) | Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)] III-1-1 |
33582 | ringen, randen verwijderen van peulvruchten | ringen: renge (Wijlre) | [N Q (1966)] I-7 |
24234 | ringmus | ringelmus: ringelmösch (Wijlre), veldmus: veldmusj (Wijlre) | Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)] III-4-1 |
17669 | ringvinger | ringvinger: ringvinger (Wijlre) | Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1 |
20792 | rins | ranzig: ransig (Wijlre) | lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3 |
21214 | riool | riool: rijool (Wijlre) | het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21200 | rit | rit: rit (Wijlre) | de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] III-3-1 |