| 24746 |
salomonszegel |
salomonszegel:
Salemons zegel (Q201p Wijlre)
|
Salomonszegel (polygonatum officinalis). Een 20 tot 50 cm grote plant met een dikke, witte wortelstok; de bladeren zijn verspreid, langwerpig ovaal; de bloemen groeien in trosjes van 1 of 2 bij elkaar, zelden meer, gesteeld, smal klokvormig, wit met groen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 21332 |
samenspannen |
houden:
haute (Q201p Wijlre)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24682 |
sap in planten |
sap:
saap (Q201p Wijlre)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33584 |
sap van een vrucht |
sap:
saap (Q201p Wijlre),
saop (Q201p Wijlre)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20928 |
sappig |
fris:
vrieësj brood
vrieësj (Q201p Wijlre)
|
sappig [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
| 21028 |
saus |
saus:
sááwz (Q201p Wijlre)
|
saus [RND]
III-2-3
|
| 21025 |
savooiekool |
groenmoes:
greunmoos (Q201p Wijlre),
savooi:
sjevowwe (Q201p Wijlre),
savooiemoes:
sjevowwe moos (Q201p Wijlre),
schelk:
sjelk (Q201p Wijlre)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
| 24744 |
schaafstro |
kattenstaart:
kattesjat (Q201p Wijlre)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (Q201p Wijlre)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
| 33342 |
schaapherder |
schaper:
šǫu̯pǝr (Q201p Wijlre),
scheper:
šīpǝr (Q201p Wijlre),
schepertje:
šīpǝrkǝ (Q201p Wijlre)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|