24766 |
scherpe boterbloem |
kraaipoot:
kraopoeët (Q201p Wijlre)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26397 |
scheut |
scheut:
šȳǝt (Q201p Wijlre)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
vallen wie een baksteen:
valle es eine baksjtein (Q201p Wijlre)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33496 |
schil van een vrucht |
schil:
sjel (Q201p Wijlre)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
sjilver (Q201p Wijlre)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q201p Wijlre)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
21440 |
schimpen |
bemuilen:
bemoele (Q201p Wijlre)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
šiəp (Q201p Wijlre)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q201p Wijlre)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
sjippere (Q201p Wijlre)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|