24379 |
spin |
spin:
špen (Q201p Wijlre)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
sjpinne (Q201p Wijlre),
špenǝ (Q201p Wijlre)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
špenəwəb (Q201p Wijlre)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
sjpint (Q201p Wijlre)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
sjpitskeul (Q201p Wijlre)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
scheermuisje:
sjeirmuske (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q201p Wijlre)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (Q201p Wijlre),
splijtkool:
-
splijtkool (Q201p Wijlre),
splijtmoes:
-
sjpliëtmoos (Q201p Wijlre),
witlof:
witlof (Q201p Wijlre)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
gaffel (Q201p Wijlre)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19806 |
spons |
spons:
špons (Q201p Wijlre),
špōns (Q201p Wijlre)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|