34050 |
stier |
stier:
stēr (Q201p Wijlre),
štēr (Q201p Wijlre)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stiefkop (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
warsdrijvetig:
wèsj drievetig (Q201p Wijlre)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (Q201p Wijlre)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17738 |
stinken |
stinken:
sjtinke (Q201p Wijlre)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattelenkruid:
vratele kroet (Q201p Wijlre)
|
Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18775 |
stof |
stub:
o van stop = Eng but
stōp (Q201p Wijlre)
|
stof [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
troffeltje:
truf-fəl-kə (Q201p Wijlre)
|
stofblik [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gots:
cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"= slaan
goets (Q201p Wijlre)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20033 |
stokroos |
stokroos:
sjtokroeës (Q201p Wijlre)
|
stokroos (althea rosea L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|