21452 |
uitnodigen |
verzoeken:
verzeuke (Q201p Wijlre)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitkafferen:
oetkaffere (Q201p Wijlre)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
krappen:
krabbe (Q201p Wijlre)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18925 |
uitstellen |
verschuiven:
versjeuve (Q201p Wijlre)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvluch (Q201p Wijlre)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pęǝtskø̄tǝlǝ (Q201p Wijlre)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flat:
flat (Q201p Wijlre),
koeflat:
kuvlat (Q201p Wijlre),
kōu̯flat (Q201p Wijlre)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
oetwieke (Q201p Wijlre)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22465 |
vaandel |
drapeau (fr.):
drapeau (Q201p Wijlre),
vaan:
vaan (Q201p Wijlre)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
vaandeldrager:
vaandeldraeger (Q201p Wijlre)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|