32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
pletsen:
plɛtšǝ (Q201p Wijlre)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22125 |
de gummiring afnemen |
afdoen:
aafdoeë (Q201p Wijlre)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21416 |
de hort op? |
op guss (du.):
op goesj (Q201p Wijlre),
op jats:
op jats (Q201p Wijlre)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
22389 |
de kaarten couperen |
kippen:
køͅpə (Q201p Wijlre)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
geve (Q201p Wijlre)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
mengelen:
mingele (Q201p Wijlre)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
sjteke (Q201p Wijlre)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22134 |
de klok met ingestopte ringen terug naar het lokaal brengen |
inbrengen:
i bringe (Q201p Wijlre)
|
de klok met ingestopte ringen terug naar het lokaal brengen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22735 |
de plank missen |
de plank slaan:
plank sjloaw (Q201p Wijlre)
|
De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34273 |
de stal uitmesten |
mesten:
męstǝ (Q201p Wijlre)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|