id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24138 | dons, nestveren | duivelshaar: düvelshaor (Wijlre) | het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1 |
20324 | dood (bn.) | dood: doe-əd (Wijlre), dood (Wijlre), dôêt (Wijlre) | dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2 |
20325 | dood (zn.) | dood: doeëd (Wijlre) | de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2 |
21154 | doodlopende weg | steekweg: i sjteekweeëg (Wijlre) | een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1 |
20432 | doodskist | zerk: zerk (Wijlre, ... ) | doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)] III-2-2, III-3-3 |
20438 | doodskleed | doodskleed: doeətsklijt (Wijlre), doodsmantel: doeətsmantəl (Wijlre), doodsmantel (Wijlre) | doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2 |
34537 | dooier | (het) dool: dø̄ǝl (Wijlre) | Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
24771 | dooierzwam | morielje: morélje (Wijlre) | Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3 |
20397 | doopjurkje | doopkleedje: dö.ypklɛtjə (Wijlre) | doopkleed [RND] III-3-3 |
23205 | doopvont | doopsteen: doͅ.upsjtɛ.in (Wijlre) | doopvont [RND] III-3-3 |