e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijlre

Overzicht

Gevonden: 2759
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haar haar: haor (Wijlre), haren (mv.): ho.rə (Wijlre) haar [DC 01 (1931)] || haar (op het hoofd) [RND] III-1-1
haarcrème crme (fr.): krème (Wijlre) crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)] III-1-3
haarlok lok: lok (Wijlre) een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] III-1-1
haarspit haarbol: hārbǫl (Wijlre), haargetuig: hārgǝtȳx (Wijlre) Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.] I-3
haarwormen haarwormen: haor würm (Wijlre) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: haarwormen (komen in grote hoeveelheden voor)? [N 93 (1983)] III-3-2
haas haas: haas (Wijlre, ... ), haasje: haeske, dim. (Wijlre, ... ) haas [DC 07 (1939)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] III-4-2
haasje-over bokjespringen: bøͅkskə sjpreŋə (Wijlre) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben poejakken: poejakken (Wijlre) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig haastig: heustig (Wijlre) vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Wijlre, ... ) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2