21948 |
het geluid dat de duif maakt bij de duivin in een hoekje te jagen (baltsverschijnsel) |
roeken:
roeêke (Q201p Wijlre)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: het geluid dat de duif daarbij maakt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21972 |
het inzetten van duiven die jonger zijn dan 1 jaar |
jongen zetten:
jonge zette (Q201p Wijlre)
|
Het inzetten van zowel mannelijke als vrouwelijke duiven die jonger zijn dan 1 jaar, nog ongepaard (natuurspel)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22112 |
het lossen uitstellen |
uitstellen:
oetsjtelle (Q201p Wijlre)
|
het lossen uitstellen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22002 |
het neerstrijken van de duif |
vallen:
valle (Q201p Wijlre)
|
Hoe zegt men: het neerstrijken van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32923 |
heukeling |
hopper:
høpǝl (Q201p Wijlre)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32381 |
heulbank |
heulbank:
hø̜lbaŋk (Q201p Wijlre)
|
Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.]
II-12
|
17645 |
heup |
heup:
heup (Q201p Wijlre),
hūəp (Q201p Wijlre)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
isijas (Q201p Wijlre)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
bergske (Q201p Wijlre),
heuvel:
heuvel (Q201p Wijlre),
platte, een -:
pledde (Q201p Wijlre)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
kladderdats:
kladderdaatsj (Q201p Wijlre)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|